De Wmo 2015 aangepast op resultaatgericht indiceren
Minister Hugo de Jonge heeft een brief geschreven waarin hij aankondigt de Wmo 2015 aan te passen zodat resultaatgericht indiceren in de Wmo mogelijk blijft. Nu zet ik wel vaker vraagtekens bij of ze in Den Haag de inhoudelijke kennis hebben over de dagelijkse praktijk, maar deze brief slaat werkelijk alles.
Ik loop de belangrijkste punten uit de brief langs:
1. Huishoudelijke hulp;
2. Ondersteuningsplan opnemen in de wet;
3. Normenkader Utrecht;
4. Normenkader en ondersteuningsplan.
1. Huishoudelijke hulp
In de brief van de minister wordt enkel en alleen gesproken over huishoudelijke hulp. Hierin wordt een schoon en leefbaar huis genoemd. Een schoon en leefbaar huis is één van de meest duidelijke resultaten in de Wmo. Toch geeft zelfs dit resultaat veel discussie en vragen, want wanneer is iets schoon en wat is leefbaar?
Maar dan voor de minister, resultaatgericht indiceren gaat niet alleen over een schoon en leefbaar huis. Het gaat ook over de was doen en ook over begeleiding. Begeleiding in combinatie met resultaat is een van de moeilijkste thema’s in de Wmo van dit moment. Dat durf ik te beweren. Waarom gaat de minister daar niet op in? Een wetswijziging uitgaande van het gemakkelijkste resultaat in de Wmo leidt tot problemen voor alle andere vormen van resultaatgericht indiceren. Weer een gemiste kans in mijn optiek. Ik hoop dat de minister zich bedenkt en ook gaat nadenken over resultaatgericht indiceren bij bijvoorbeeld begeleiding.
2. Ondersteuningsplan opnemen in de wet
Sinds de Centrale Raad een paar jaar geleden zijn eerste uitspraken deed over resultaatgericht indiceren, hebben de meeste gemeentes het ondersteuningsplan onderdeel gemaakt van de beschikking die gestuurd wordt naar de cliënt. Dit ondersteuningsplan opnemen in de wet maakt dat gemeentes dat blijven doen. Met andere woorden, dit voegt weinig toe aan de huidige praktijk.
3. Normenkader Utrecht
Daarnaast wordt in de brief van de minister het normenkader van Utrecht benoemd. Opnieuw gaat het hierbij weer alleen over huishoudelijke hulp. Maar zelfs voor huishoudelijke hulp is het benoemen van dit specifieke normenkader een vrij beperkte manier van kijken naar het gemeentelandschap. Zo is het meest bekende normenkader die van het CIZ. Ook dit normenkader doorstaat de juridische besluitvorming. Het normenkader van Utrecht gaat alleen in op het schoonmaken van het huis, niet op bijvoorbeeld het doen van de was. Bovendien kan het normenkader van Utrecht niet één op één worden overgenomen door andere gemeentes, maar moet de gemeente eerst toetsen of dit normenkader wel past in haar eigen gemeente. Het gemak waarmee de minister voorbij dit soort zaken loopt is schrijnend. En als we het dan toch over normenkaders hebben; Volgens de jurisprudentie is er op dit moment geen enkel normenkader voor begeleiding op de juiste manier onderbouwd. Geen enkele! Dus het CIZ protocol voor begeleiding ook niet. WMO-Wijzer heeft in 2014 en 2015 onderzoek gedaan onder cliënten die begeleiding ontvingen. Op basis van het onderzoek hebben we indicatierichtlijnen geschreven die op dit moment bij meerdere gemeentes worden gebruikt. Het is nog onduidelijk of deze de juridische toets doorstaan, maar de kans is groot! Dit omdat er onafhankelijk onderzoek achter zit. Dit wordt door de rechter geëist. Helaas rept minister De Jonge geen enkel woord over normenkader voor begeleiding in zijn brief.
4. Ondersteuningsplan en normenkader
De vreemdste uitspraak van de minister in zijn brief is het volgende:
“De cliënt en de aanbieder spreken samen af hoe het resultaat behaald wordt. Die afspraken zijn vaak gebaseerd op een normenkader”.
Daaruit blijkt weer heel duidelijk dat de minister weinig idee heeft van de praktijk van alle dag. Ik kom bij veel gemeentes over de vloer, bemoei me regelmatig met de inkoop en beleid en ondersteun zo nu en dan bij de klachtenafhandeling en bij problemen tussen zorgaanbieders en gemeente. Daarbij heb ik nog nooit meegemaakt dat een ondersteuningsplan gebaseerd is op een normenkader dat vastgelegd is in beleid. Het hele idee van resultaatgerichte indicaties is dat de zorgaanbieder een gemiddeld bedrag krijgt per cliënt per huishouden. Bijvoorbeeld: een bedrag van 240 euro. Daarmee kan een zorgaanbieder gemiddeld ter illustratie twee uur huishoudelijke hulp per week inzetten bij een cliënt. De afspraken die een zorgaanbieder maakt met een cliënt zijn enerzijds bepaald door de hoeveelheid hulp die een cliënt nodig heeft en wat hij of zij nog zelf kan. Anderzijds op een simpele economische rekensom: Zet jij als zorgaanbieder gemiddeld meer dan twee uur hulp per cliënt in, dan komt je bedrijfsvoering in gevaar. Daar komt geen enkel normenkader aan te pas. Momenteel komt precies over dit onderwerp jurisprudentie tot stand en wordt de gemeente op zijn vingers getikt dat de uren niet gebaseerd zijn op een normenkader.
De uren die de zorgaanbieder met de cliënt afspreekt baseren op een normenkader waarbij tijd wordt gekoppeld aan werkzaamheden. Dit maakt een einde aan het bestaansrecht van resultaatgericht werken. Je kunt dan namelijk geen gemiddeld bedrag meer afspreken met een zorgaanbieder als uren gebaseerd zijn op een door de gemeente vastgesteld beleid.
Conclusie
De aanpassing van de wet zoals minister Hugo de Jonge dat voorstelt maakt geen einde aan de discussie over resultaatgericht werken, maar voegt er juist meer onduidelijkheid aan toe.